2 Chronicles 1

33) bevelen.

Of, woorden, of werken.

1) werd versterkt

Dat is, nam enen moed, aanmerkende zijn wettelijke verkiezing tot de kroon, de eenparige toestemming des volks, den algemenen vrede des lands, en wegneming van alle beletselen van denzelven.

2) was met hem,

Zie Gen. 21:22.

Ge 21.22

3) ten hoogste

Hebreeuws, opwaarts. Alzo 1 Kron. 22:5, en 1 Kron. 23:17, en 1 Kron. 29:25. De zin is dat Hij hem als omhoog verheven heeft door grootheid van staat, eer, vrede en rijkdom.

1Ch 22.5 23.17 29.25
4) alle vorsten

Versta onder dezen naam, die onder anderen uitsteken in adel, vermaardheid en hoge ambten.

5) hoofden

Zie 1 Kon. 8:1, waar zij genoemd worden de oversten der vaderen.

1Ki 8.1
6) naar de hoogte,

Genoemd een grote hoogte; 1 Kon. 3:4. Zie de aantekening.

1Ki 3.4

7) Gibeon

Een stad in den stam van Benjamin. Zie 1 Kon. 3:4.

1Ki 3.4

8) de tent

Dat is, de heilige tabernakel van denwelken zie Exod. 26; idem Lev. 1:1.

Le 1.1
9) Kirjath-jearim

Een stad in den stam van Juda. Zie Joz. 9:17; Richt. 18:12; 1 Sam. 7:1, het vaderland van den profeet Uria; Jer. 26:20.

Jos 9.17 Jud 18.12 1Sa 7.1 Jer 26.20
10) aldaar

Niet te Jeruzalem, waar de ark was, maar te Gibeon, waar de tabernakel stond.

11) dat.

Te weten, het koperen altaar, om daarop te offeren, naar Gods bevel; Lev. 17:3,4. Anders, zochten hem, te weten, den Heere.

Le 17.3,4
12) voor het aangezicht

Zie Lev. 1:3.

Le 1.3

13) aan de tent

Alzo Lev. 1:5.

Le 1.5
14) verscheen

Te weten, in een droom, 1 Kon. 3:5. Van de verschijning Gods, door middel van dromen, zie Gen. 20:3, en Gen. 28:12.

1Ki 3.5 Ge 20.3 28.12
15) als het stof

Zie Gen. 13:16.

Ge 13.16
16) wijsheid en wetenschap,

Zie van het onderscheid dezer twee gaven, 1 Kon. 3:13.

1Ki 3.13

17) uitga en inga;

Zie de verklaring dezer manier van spreken, Num. 27:17; Deut. 31:2.

Nu 27.17 De 31.2

18) [kunnen]

Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kon. 3:9. Hoewel het ook anderszins dikwijls in den zin is ingesloten, en, wie zou richten? zoveel is als: wie zou kunnen richten?

1Ki 3.9

19) richten?

Dat is, regeren; alzo in 2 Kron. 1:11. Zie Richt. 2:16.

2Ch 1.11 Jud 2.16
20) hart

Dat is, de begeerte en het voornemen uws harten.

21) dergelijke

Vergelijk hiermede 1 Kon. 3:12 en de aantekening daarop. Anders, dat den koningen, die voor u geweest zijn, zo niet is geschied, en na u zo niet geschieden zal.

1Ki 3.12
22) wagensteden,

Dat is, in welke de wagens geplaatst waren, en die goede weiden voor de paarden hadden.

23) En de koning

Zie 1 Kon. 10:27; 2 Kron. 9:27.

1Ki 10.27 2Ch 9.27
24) En het uitbrengen

Zie de verklaring van 2 Kron. 1:16 en 2 Kron. 1:17, 1 Kon. 10:28,29.

2Ch 1.16,17 1Ki 10.28,29
Copyright information for DutKant